Op een zeer strenge Poolse winteravond zat de oude Rabbi Menachem Mendel van Kotzk, gewikkeld in een pelsmantel, te studeren voor het haardvuur. Plots werd er aangebeld. De Rabbi stormde zo snel als hij kon de trappen af en trok tegelijk zijn mantel uit, die hij op de grond wierp.
Op een zeer strenge Poolse winteravond zat de oude Rabbi Menachem Mendel van Kotzk,
gewikkeld in een pelsmantel, te studeren voor het haardvuur.
Plots werd er aangebeld. De Rabbi stormde zo snel als hij kon de trappen af en trok tegelijk zijn mantel uit, die hij op de grond wierp. Hij opende de deur en de koude vrieslucht stroomde het huis binnen.
Voor de deur stond, zoals meestal, een reiziger die vroeg of hij zich eventjes mocht verwarmen. Nadat hij wat gegeten had en een tijdje had gerust, vervolgde de reiziger zijn tocht.
De Rebbetzin vroeg haar man: ‘Waarom heb je daarnet je mantel uitgetrokken?’ De Rabbi antwoordde: ‘Door mijn mantel uit te trekken en bij het openen van de deur de bijtende kou over me heen te krijgen, kon ik de pijn van de reiziger werkelijk aanvoelen en meer begrip opbrengen voor zijn lijden. Zo kon ik hem beter helpen.’
Soms moet je, om een ander te begrijpen, de dikke vacht die je omgeeft uittrekken. Maar soms moet je ook de mantel van de ander uittrekken. Dat is precies wat er gebeurt in de verhalen uit deze bundel, die een typisch joodse signatuur dragen en zich afspelen in verschillende werelddelen.
Zowel de joodse problematiek als universele thema’s zoals angst, eenzaamheid en liefde komen aan bod.
De schijn in het begin van een verhaal contrasteert met de verrassende werkelijkheid aan het einde, wanneer de personages hun ware gelaat laten zien. Wat overblijft, is begrip, mededogen en liefde.