De Romeinen, de Franken en de Noormannen noemden het Nederlandse kustgebied 'Frisia'. In ‘De Friezen’ vertelt Van der Tuuk de geschiedenis van dit gebied, dat reikte van Zeeland tot Oost-Friesland.
De Romeinen en de Franken noemden het kustgebied tussen Zwin (bij Brugge) en Wezer (bij Bremen) Frisia. Zeeland, Holland, Friesland, Groningen, Oost-Friesland: het viel allemaal onder die verzamelnaam. In ‘De Friezen’ brengt Luit van der Tuuk de vroegste geschiedenis van het volk van de kuststreek tot leven. Op toegankelijke wijze legt hij uit hoe de Friezen, een ‘volk van het water’, een voorname rol hebben gespeeld in de Nederlandse geschiedenis. Dat water speelde een verbindingsrol voor de handel, en die handel zorgde ervoor dat zich in Frisia vrij snel een geldeconomie kon ontwikkelen, omdat betaling of afdracht in natura onpraktisch was. Het water leidde ook tot versnippering van territoria, zodat het lastig was in Frisia een centraal gezag te vestigen.
Door hun geografische positie konden de Friezen uitgroeien tot de vrachtvaarders van Noordwest-Europa. Op het snijvlak van de geschiedenis en de archeologie schetst Luit van der Tuuk een beeld van boeren en kooplieden, maar ook van de Friese opstand, koning Radbod en Bonifatius.