Een oude en eenzame man beseft dat de verhalen uit zijn jeugd met hem dreigen te verdwijnen. Ooit, ook toen al geïsoleerd van de rest van de wereld, vertelde zijn vader elke avond over twee indianen, Zwaluw en Arend, die in hun humoristische en sarrende gesprekken onze wereld zouden hebben geschapen en vormgegeven - een persoonlijke mythologie uit een schijnbaar al even mythologische jeugd.
Een oude en eenzame man beseft dat de verhalen uit zijn jeugd met hem dreigen te verdwijnen. Ooit, ook toen al geïsoleerd van de rest van de wereld, vertelde zijn vader elke avond over twee indianen, Zwaluw en Arend, die in hun humoristische en sarrende gesprekken onze wereld zouden hebben geschapen en vormgegeven - een persoonlijke mythologie uit een schijnbaar al even mythologische jeugd. Als hij besluit deze vertellingen op te schrijven komen er ook in hemzelf verhalen omhoog als 'vrienden die op bezoek komen' - en ook deze wil hij vastleggen om door te geven aan zijn kleindochter, die te jong is om ze al te kunnen begrijpen.
De vertellingen van vroeger en zijn eigen ingevingen vervlechten zich stap voor stap tot een geheel waarop hij tijdloze betekenis projecteert, en dat tegenwicht lijkt te bieden voor de vluchtigheid van het nu waarmee hij de aansluiting heeft verloren. Als tenslotte alles samenvalt blijft er maar één les over die waardevol genoeg lijkt om voor te hebben geleefd:
'Onze werkelijkheid mag dan misschien de vervelendste versie zijn van alles wat mogelijk was geweest - maar schoonheid en liefde maken er ondanks alles deel van uit: dankzij de verhalen die we elkaar en onszelf erover vertellen.'